Payrolling onder vuur
2013 is geen al te best jaar voor de payroll industrie. Payrolling is de driehoeksverhouding waarbij de payrollorganisatie naast de salarisadministratie ook het juridisch werkgeverschap op zich neemt en een schriftelijke arbeidsovereenkomst met de werknemer sluit. De bedoeling daarvan is dat bepaalde werkgeversrisico’s bij ziekte en ontslag niet meer voor rekening van de inlener komen, terwijl deze exclusief en jarenlang de werknemer “inleent”.
De bonden waren er in 2011 al klaar mee en zegden hun samenwerking aan de VPO CAO op. In 2012 en 2013 verschoof het debat van de ongelijkheid in positie en arbeidsvoorwaarden (“tweederangs werknemers”) naar juridische geschillen omtrent “werkgeverschap”. De afgelopen tijd is steeds vaker door de rechter aangenomen dat de inlener materieel werkgever is (gebleven) met alle verplichtingen van dien. Daarbij geldt het credo: “wezen gaat voor schijn”.
Zo oordeelde in oktober 2012 de rechter te Leeuwarden dat de door werkgever gewenste overgang van een werkneemster van werkgever naar payroll organisatie, niet geldig was zonder de uitdrukkelijke instemming door werkneemster (LJN BY0861). Eind 2012 werd door de Rotterdamse rechter geoordeeld dat de Beleidsregels Ontslagtaak UWV inzake Payrolling (met de zeer eenvoudige ontslagvolgorde) in strijd met het Ontslagbesluit zijn (JAR 2013/46). Leidt dit er dan toe dat de overeenkomst tussen de werknemer en de Payroll organisatie geen arbeidsovereenkomst is? Inderdaad, zo oordeelde de Amsterdamse rechter op 3 september 2013 (JAR 2013/252), dit is een overeenkomst “sui generis” dus geen arbeidsovereenkomst.
Arbeidsrecht specialisten discussiëren nu over de vraag of het mogelijk is om met 2 partijen tegelijk (payroll en inlener) een arbeidsovereenkomst te hebben.
De Minister is in elk geval voornemens om de speciale ontslagregels voor Payrolling af te schaffen, en onderzoekt verdere mogelijkheden om oneigenlijke constructies tegen te gaan. Echter, een duidelijk juridisch standpunt, namelijk of een payroll organisatie juridisch en maatschappelijk als “werkgever” kan worden beschouwd, laat de Minister vooralsnog over aan de rechterlijke macht.
Payroll organisaties en werkgevers die actief zijn met payrolling, zijn in elk geval gewaarschuwd. Wellicht zouden zij deze trend nog kunnen ombuigen door meer inhoudelijk invulling te geven aan het payroll werkgeverschap. Te denken valt bijvoorbeeld aan het regelmatig bieden van scholing en begeleiding (coaching van functioneren en loopbaanoriëntatie), en (in samenwerking met andere payrollorganisaties) de payrollwerknemers na een zekere periode bij een andere inlener te plaatsen.