Substantieel minder uren werken kan leiden tot recht op transitievergoeding
In het ‘Kolom’ arrest waarover wij eerder schreven (zie hier) heeft de Hoge Raad bepaald dat bij een gedeeltelijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst (daaronder valt ook een door omstandigheden gedwongen vermindering van de arbeidstijd) het recht op een transitievergoeding ontstaat. Een transitievergoeding moet wel binnen 3 maanden na het (gedeeltelijke) einde van de arbeidsovereenkomst worden aangevraagd.
Een werknemer van het GVB was in 1977 in dienst getreden bij GVB Exploitatie B.V. In 2014 raakte hij gedeeltelijk arbeidsongeschikt en kreeg een WIA uitkering. Per 1 juni 2016 werd zijn arbeidsomvang in verband daarmee verminderd van 36 naar 20 uur per week. In september 2018 verzocht de werknemer aan GVB om toekenning van een (gedeeltelijke) transitievergoeding. GVB heeft dit verzoek afgewezen. Werknemer heeft vervolgens getracht bij de rechter een gedeeltelijke transitievergoeding te krijgen met verwijzing naar het Kolomarrest.
De rechter overweegt dat een, door omstandigheden gedwongen, wijziging van de arbeidstijd ook moet worden beschouwd als een (gedeeltelijke) beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Hierdoor kan inderdaad een aanspraak op een (gedeeltelijke) transitievergoeding ontstaan. De vervaltermijn van 3 maanden waarbinnen het verzoek om de transitievergoeding moet worden ingediend geldt echter ook in deze situatie. De werknemer in kwestie heeft zijn verzoek dus te laat ingediend en kan geen aanspraak (meer) maken op een transitievergoeding.