201509.18
0

Transitievergoeding bij beëindiging met wederzijds goedvinden

Met de invoering van de WWZ (Wet Werk en Zekerheid) per 1 juli 2015 kan een werkgever niet langer zelf de ontslagroute kiezen. Voor een ontslag wegens bedrijfseconomische redenen of na twee jaar ziekte moet hij toestemming vragen aan UWV. Alle andere ontslaggronden (disfunctioneren, verstoorde arbeidsrelatie en dergelijke) worden door de kantonrechter beoordeeld.

Ongeacht welke van deze twee routes wordt bewandeld, heeft de werknemer die tenminste twee jaar in dienst is geweest, recht op de wettelijke transitievergoeding. De meeste arbeidsrelaties worden echter nog steeds beëindigd met wederzijds goedvinden, waarbij de afspraken over de beëindiging worden vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst.

Wij krijgen vaak de vraag of er dan recht bestaat op een transitievergoeding, en of de werknemer hierop aanspraak moet maken. Het eenvoudige antwoord daarop is nee. In de wet is immers expliciet bepaald dat alleen bij een beëindiging via UWV of rechter de werknemer recht heeft op de transitievergoeding. Voor beëindiging met wederzijds goedvinden geldt contractsvrijheid, dus partijen bepalen onderling welke vergoeding redelijk is. Er wordt dus ook een beëindigingsvergoeding en geen transitievergoeding overeengekomen. Vaak wordt een clausule opgenomen dat de werknemer afstand doet van de transitievergoeding. Daar kan de werknemer in principe mee instemmen zonder risico hij een WW-uitkering misloopt, zolang wel een redelijke beeindigingsvergoeding is overeengekomen. Omdat bij een beëindiging via rechter of UWV dit recht er wel is, zal de transitievergoeding doorgaans voor de meeste werknemers bij onderhandelingen over een einde met wederzijds goedvinden wel het minimum zijn om tot overeenstemming te komen.